Mensen hebben rechten en mensen hebben plichten. De plicht bijvoorbeeld om de rechten van anderen en dus ook de mensenrechten te respecteren. Gisteren nog stonden we stil bij de internationale dag van de rechten van de mens.

Dit artikel verscheen eerder op standaard.be (+).

De afgelopen tijd werd ik op die rechten en plichten meermaals aangesproken. De rechtstreekse aanleiding was de samenwerking van de Vrije Universiteit Brussel met het Chinese Confucius Instituut. Wist ik wel goed wat we daar deden: samenwerken met een instituut dat wordt aangestuurd door de overheid van een land dat geen respect heeft voor de mensenrechten? Wist ik wel wat er in China aan de hand was? De Oeigoeren? De Tibetanen? Hong Kong? Tiananmen? Waren de mensenrechten dan plots van geen tel meer voor de VUB?

Ik maak er geen geheim van dat ik al langer worstel met de vraag in hoeverre mensenrechten wel te rijmen zijn met sommige samenwerkingen, of die nu van academische, economische of technologische aard zijn. Zo vind ik dat Europa, dat vandaag vooral een economisch project blijft, niet genoeg zijn waarden en vrijheden  verdedigt. Dat was ook de rechtstreekse aanleiding waarom ik, inmiddels al weer zes jaar geleden, de jaarlijkse Difference Day opzette in Bozar, waar we telkens een hele dag debatten en sessies organiseren over de vrijheid van pers en van meningsuiting. Een fundamenteel mensenrecht, waar we gaandeweg meer op inboeten. In Europa en elders.

Internationale dilemma’s

Net misschien omdat de mensenrechten me zo bezighouden, vallen me vandaag , scherper dan ooit, de paradoxen en dilemma’s op waarmee je als universiteit onvermijdelijk te maken krijgt, als je je begeeft op het pad van de internationalisering.

Zo was ik nog maar net tot rector verkozen en werden we geconfronteerd met de poging tot staatsgreep en de daaropvolgende repressie in Turkije. Universiteiten waarmee we samenwerkten, werden van de ene dag op de andere gesloten. Collega’s verdwenen achter de tralies. Turkse vorsers en studenten die aan onze universiteit verbleven, stonden voor een vaak verscheurende keuze: teruggaan of hier blijven. Turkse onderzoekers vroegen academisch asiel aan in ons land. Belgische onderzoekers die Turkije bestudeerden, kregen geen toegang meer, of bleven uit zelfbehoud weg.

 

Ik maak er geen geheim van dat ik al langer worstel met de vraag in hoeverre mensenrechten wel te rijmen zijn met sommige samenwerkingen.

 

Vandaag vervolgt de Turkse overheid één van onze studenten van Turkse komaf, omwille van enkele facebookberichten die ze jaren geleden postte. In afwachting van een proces mag ze het land niet verlaten. Wat doe je dan? Alle contacten met Turkije uit protest verbreken of net kanalen openhouden om mensen te helpen en om, waar je dat kan, enige invloed uit te oefenen? Er zijn immers ook steeds medestanders aan de andere kant van de grens…

Andere casus. Onze collega Ahmadreza Djalali werd in april 2016, op bezoek in zijn geliefde thuisland Iran, gearresteerd op verdenking van spionage en na een oneerlijk proces ter dood veroordeeld. Ook vandaag zit hij nog in de cel, overgeleverd aan de willekeur van de Iraanse autoriteiten. Hij werd nog niet terechtgesteld, maar doodsangsten kennen hij en zijn familie iedere dag. Wat doe je dan? Alle banden met Iran verbreken? Daardoor haal je hem alvast niet uit de gevangenis en laat je hem, de facto, in de steek. En wat met de Iraanse studenten die hier in België verblijven, met de Iraanse onderzoekers waarmee sommige collega’s al jarenlang goed en prettig samenwerken en vriendschappen hebben gesloten? Hebben zij schuld aan hun regime? Zijn ze medestander? Lijden mogelijkerwijze ook zij, en hun familie niet?

De academische wereld is uit de aard van de zaak internationaal georiënteerd. Als je onderzoekspartners zoekt, laat je je uitsluitend leiden door hoe goed iemand is in zijn of haar vak is, niet door de eventuele nationaliteit van die collega. Als je opleidingen organiseert, wil je vooral de beste en de meest gemotiveerde studenten aantrekken en kijk je niet naar wat er op hun identiteitskaart staat. Dat klopt allemaal en daar sta ik ook volledig achter. Maar je kunt er niet omheen dat internationale samenwerking vandaag onvermijdelijk gepaard gaat met een aantal dilemma’s.

Mens en regime

Je kunt natuurlijk bij voorbaat elke samenwerking met mensen en organisaties uit autoritaire of dictatoriale landen resoluut afwijzen. Dat heeft het voordeel van de duidelijkheid. Alleen geloof ik niet dat de mensen in die landen daarmee gebaat zijn. De VUB is altijd een grote pleitbezorger geweest van academische samenwerking, over de grenzen heen. En misschien is dat nog belangrijker in moeilijkere landen. Via onderzoekssamenwerking en studentenuitwisseling stimuleren we de vrije uitwisseling van ideeën en inzichten. Los van regimes, ideologieën en grenzen. Als vrije universiteit ondersteunen we jonge mensen met talent, niet hun leiders. Het gaat ons in de eerste plaats dus om de individuele student en wetenschapper.

 

Je kunt er niet omheen dat internationale samenwerking vandaag onvermijdelijk gepaard gaat met een aantal dilemma’s.

 

Interculturele dialoog is daarbij cruciaal. Als we mensen vereenzelvigen met hun regimes, drijven we ze ook regelrecht in de handen van die regimes. We moeten internationale studenten en onderzoekers, welke ook hun nationaliteit is, warm en vriendschappelijk onthalen. Een universitas kan niet zonder humanitas. En in die interculturele dialoog leren we ook ontzettend veel over onszelf. Over onze eigen vooroordelen, onze dogma’s, over ons vaak misplaatst superioriteitsdenken. Over wat ons als Westen groot , en ook klein maakt. Kortom, in die samenwerkingen worden we allemaal rijker, op wetenschappelijk en op menselijk vlak. Er worden vriendschappen voor het leven gesloten, en wetenschappelijke mijlpalen gehaald.

Risico’s

Evenzeer mogen we hierbij niet naïef zijn. We hebben de voorbije jaren vastgesteld dat sommige samenwerkingen risico’s inhouden. Verschillende universiteiten en onderzoeksinstellingen in binnen- en buitenland hebben te maken gehad met vormen van industriële spionage. Bezoekende doctoraatsstudenten draaien een paar jaar mee in een toplabo, gaan dan naar huis en zetten, met steun van het regime, een concurrerend labo op, zonder enige rekening te houden met patenten en intellectuele eigendomsrechten.

Of nog: bezoekende onderzoekers maken zich technologie eigen die in het thuisland gebruikt wordt voor militaire of politionele toepassingen. Of, een  ander voorbeeld, bezoekende collega’s of studenten misbruiken, al dan niet onder druk, de academische gastvrijheid om inlichtingen te verzamelen voor de eigen veiligheidsdiensten.

Nog een dilemma. Als we samenwerken met mensen uit autoritaire en dictatoriale regimes, dan hopen we dat dergelijke samenwerkingen op termijn ook de democratisering in die landen ten goede zal komen. Daarom confronteren we heel bewust onze internationale studenten en onderzoekers met de waarden , het trial en error proces, van een democratische, kritische en open samenleving. Zo leren zij  dat er wel degelijk alternatieven zijn voor autoritaire eenpartijstaten of dictaturen allerhande. En dat ze zelf voor die alternatieven kunnen opkomen. Omgekeerd waarderen wij in die dialoog ook de eigen vrijheden en de ons geboden mogelijkheden scherper.

 

Een universitas kan niet zonder humanitas. En in die interculturele dialoog leren we ook ontzettend veel over onszelf.

 

Maar door die internationale samenwerking legitimeer je, alleszins op korte termijn, die regimes en maak je ze mogelijk ook sterker. Het helpt ze hun eigen economische infrastructuur op te bouwen of te moderniseren. En de mensen die je hier opleidt, worden bij hun terugkeer door het regime misschien met aantrekkelijke posities verleid en leggen zich daardoor neer bij de bestaande verhoudingen. En dan heb je met die internationale samenwerkingen net het omgekeerde bereikt van wat de bedoeling was.

Naar China

Het zijn dilemma’s waar niet alleen de universiteiten en kennisinstellingen mee te maken krijgen. Recent nog nam een recordaantal Belgische bedrijven deel aan de staatsmissie naar China. Uiteraard hopen al die bedrijven goede contracten te kunnen afsluiten die hier in ons land voor tewerkstelling en economische groei zorgen. Maar in sommige gevallen kan die samenwerking, op langere termijn, ook nefast zijn voor ons, als blijkt dat we zo het regime vooral sterker hebben gemaakt en het technologieën in handen hebben gegeven waarmee ze onze bedrijven vervolgens wegconcurreren.

De internationale en geopolitieke verhoudingen veranderen aan een razend snel tempo. Het geloof dat de wereld door internationalisering, door het opengooien van de markten, door de vrijheid van verkeer van goederen en personen, ook vrijer en democratischer zal worden, is verdwenen. Zijn we dan naïef of goedgelovig geweest? Neen: internationalisering, de vrije uitwisseling van ideeën en inzichten, van dialoog blijven onontbeerlijk. Zich van elkaar afsluiten is nooit goed. Zoals Jean Monnet schreef: het is altijd beter dat landen handel met elkaar drijven dan dat ze vechten. Al is, zo moeten we eraan toevoegen, wederkerigheid en het nastreven van gelijke machtsverhoudingen essentieel. Macht doet rare dingen met mensen, en met regimes.

 

Een internationale samenwerking veronderstelt vandaag een grotere geopolitieke bewustwording.

 

Ook ben ik er van overtuigd dat internationale samenwerking vandaag een grotere geopolitieke bewustwording veronderstelt. Je kunt van geen enkele wetenschappelijke expert, hij of zij weze een briljant bioloog, een ondernemend ingenieur, een filosoof, een arts of een communicatiewetenschapper, niet automatisch verwachten dat ze ook helemaal en ten alle tijde op de hoogte zijn van de politieke ontwikkelingen in de landen waarmee ze willen samenwerken. Het is een taak voor de diensten ‘internationale betrekkingen’ en de politologen van onze universiteiten om ze daarin ook te ondersteunen. Terecht stelde de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) een charter voor mensenrechten op. We hebben allemaal, collectief en individueel, richtsnoeren en gepaste reflexen van waakzaamheid nodig, zonder uiteraard achterdocht tot regel te maken; zo bouw je immers nooit fijne en duurzame menselijke relaties op.

Eigen grenzen

Even goed hebben we als universiteit nood aan een orgaan, met daarin mensen met heel verschillende expertises, dat concrete internationale samenwerkingen toetst aan, onder meer,  de mensenrechten. De VUB richtte daartoe een ethische reflectiegroep op die ons moet adviseren en waarmee we ethisch kunnen ‘sparren’. We moeten elke kans tot uitwisseling van studenten, onderzoekers en wetenschappelijke kennis telkens goed afwegen en voortdurend kritisch blijven evalueren. Uitwisseling over grenzen heen kan alleen als er duidelijke grenzen zijn. Proportionaliteit, wederkerigheid, transparantie en integriteit moeten ons daarbij leiden. Overal. Het vrij en onafhankelijk onderzoek moet altijd overeind blijven. Niet als marketinginstrument, maar als dagelijkse methodiek en engagement.

En wat betekent dat alles nu concreet voor onze gecontesteerde samenwerking met het Confucius Instituut? We blijven de samenwerking en uitwisseling met China uiterst belangrijk vinden, maar daarvoor hoeven we geen Confucius Instituut te huisvesten op onze campus. Het destijds afgesloten contract loopt halverwege 2020 af. Onze raad van bestuur heeft, op basis van een goed onderbouwd dossier, in samenspraak, én met oog voor onze waarden, beslist het lopende contract niet te verlengen. Er zijn, daarvan ben ik overtuigd, betere manieren om onze samenwerking met Chinese studenten en onderzoekers verder te zetten. En dit in volle respect voor de schoonheid van de eigen en andere culturen.